Hoe bepaal ik of er een risico is?
Door kwantitatieve blootstellingsgegevens te vergelijken met een grenswaarde of voorlopige nanoreferentiewaarde (pragmatische richtwaarden die niet als veilige blootstellingslimieten kunnen worden gezien, maar wel kunnen helpen bij het beperken van de blootstelling aan nanomaterialen op de werkplek), kan worden bepaald of er een risico voor blootgestelde medewerkers is. Wanneer er geen kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, kunnen eventuele gezondheidsrisico’s ook op een kwalitatieve manier in kaart worden gebracht. Volgens de arbowet is de werkgever bij de implementatie van beheersmaatregelen verplicht rekening te houden met de arbeidshygiënische strategie. Dat geldt ook voor maatregelen die genomen worden ten behoeve van de risicoreductie tijdens het beroepsmatig omgaan met synthetische nanodeeltjes. Voor het nemen van maatregelen geldt de arbeidshygienische strategie.
Doe de quick scan
Beoordeel aan de hand van dit schema of veilig met nanomaterialen gewerkt kan worden.
Hoe bepaal ik of ik veilig omga met nanomaterialen?Verdiepende vragen
Wanneer er kwantitatieve blootstellingsgegevens beschikbaar zijn, worden deze bij voorkeur vergeleken met een gezondheidskundige grenswaarde voor het specifieke nanomateriaal(alle materialen waarvan één of meer dimensies in de range van 1 tot 100 nm vallen (1 nanometer is een miljardste (10-9) meter)). Wanneer er geen kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, kunnen eventuele gezondheidsrisico’s ook op een kwalitatieve manier in kaart worden gebracht.
Kwantitatieve gegevens
Wanneer er kwantitatieve blootstellingsgegevens beschikbaar zijn, worden deze bij voorkeur vergeleken met een gezondheidskundige grenswaarde voor het specifieke nanomateriaal. Een gezondheidskundige grenswaarde wordt vastgesteld op basis van wetenschappelijke gegevens over de toxiciteit van het specifieke nanomateriaal en kan als een veilige blootstellingslimiet worden gezien. Wanneer de blootstelling lager is dan de gezondheidkundige grenswaarde, zullen er naar verwachting geen ongewenste gezondheidseffecten bij werknemers optreden. Is de blootstelling hoger dan de gezondheidskundige grenswaarde, dan is een risico op ongewenste gezondheidseffecten bij blootgestelde werknemers niet uit te sluiten. Bij het ontbreken van een gezondheidskundige grenswaarde voor het specifieke nanomateriaal kunnen de blootstellingsgegevens ook worden vergeleken met een voorlopige nanoreferentiewaarde. Een voorlopige nanoreferentiewaarde kan worden bepaald door het betreffende nanomateriaal op basis van enkele specifieke eigenschappen, waaronder biopersistentie en dichtheid, in te delen in één van de vier klassen zoals voorgesteld door de sociale partners (werkgevers en vakbonden) (SER, 2012):
Voorlopige nanoreferentiewaarden zijn pragmatische richtwaarden, die niet als veilige blootstellingslimieten kunnen worden gezien. Omdat voorlopige nanoreferentiewaarden geen gezondheidskundige grenswaarden zijn, kunnen bij een blootstelling die lager is dan de voorlopige nanoreferentiewaarde ongewenste gezondheidseffecten bij blootgestelde werknemers niet worden uitgesloten. Wel kan worden geconcludeerd dat er waarschijnlijk geen acuut beheersprobleem is, omdat de voorlopige nanoreferentiewaarden in veel gevallen lager uitvallen dan de tot nog toe beschikbare gezondheidskundige grenswaarden die voor een aantal specifieke nanomaterialen zijn afgeleid (Dekkers et al., 2010). Bij een blootstelling aan synthetische nanodeeltjes die lager is dan de voorlopige nanoreferentiewaarde is de aanbeveling van de sociale partners daarom dat maatregelen, die redelijkerwijs mogelijk zijn om de blootstelling zo laag mogelijk te houden, genomen worden. Is de blootstelling aan synthetische nanodeeltjes hoger dan de voorlopige nanoreferentiewaarde, dan dienen alle mogelijke technische maatregelen te worden genomen om de blootstelling te reduceren tot onder de voorlopige nanoreferentiewaarde (SER, 2012).
Kwalitatieve gegevens
Wanneer er geen kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, kunnen eventuele gezondheidsrisico’s ook op een kwalitatieve manier in kaart worden gebracht. De afgelopen jaren zijn diverse handreikingen en leidraden verschenen die helpen bij het kwalitatief inschatten van het gezondheidsrisico bij mogelijke blootstelling aan nanomaterialen. Deze modellen inventariseren en evalueren het risico op gezondheidsschade door zowel blootstelling als gevaar in te delen in categorieën. De combinatie van deze twee leidt tot een risicocategorie. Vervolgens worden per risicocategorie beheersmaatregelen geadviseerd. Meer over beheersmaatregelen kunt u lezen onder de vraag ‘Welke maatregelen helpen bij het reduceren van de blootstelling?’.
Er zijn verschillende kwalitatieve methoden beschikbaar met elk hun eigen toepassingsgebied. Het onderstaande stroomschema kunt u gebruiken om te bepalen welke kwalitatieve methode het meest geschikt is voor uw toepassing(en). Hier volgt een opsomming van de meegenomen methoden in het onderstaande schema met daarbij een korte beschrijving van de methode.
- Stoffenmanager Nano: Deze methode is ontwikkeld voor bedrijven en arbodeskundigen om risico’s in te schatten voor werknemers. De informatie waarnaar gevraagd word is vrij toegankelijk via het VIB en het TDS. De uitkomst is een prioritering van de risico’s met daarbij een overzicht van de mogelijke beheersmaatregelen die ingevoerd zouden kunnen worden (een generiek beheersadvies).
- Handleiding veilig werken met nanomaterialen en -producten: Deze methode, ontwikkeld voor bedrijven en arbodeskundigen, maakt ook gebruik van informatie die vrij beschikbaar is via het VIB en het TDS. De methode geeft beheersklassen. Alle beheersklassen zijn gekoppeld aan generieke beheersadviezen.
- Control Banding Nanotool: Methode voor het beoordelen van de risico’s bij werkzaamheden tijdens onderzoek (R&D). De risico’s worden ingedeeld in vier ‘control bands’ die gekoppeld zijn aan een specifiek beheersadvies. Deze methode is minder geschikt voor werkzaamheden in een industriële omgeving; tijdens onderzoek werkt men met veel kleinere hoeveelheden materiaal dan in een industriële omgeving, en ook de gemodelleerde activiteiten zijn slecht vergelijkbaar door het verschil in schaalgrootte. Methode is ontwikkeld voor arbodeskundigen.
- ANSES: De methode ontwikkeld door ANSES kan gebruikt worden voor alle werksituaties waarin nanomaterialen worden geproduceerd of gebruikt. Er is een zekere kennis nodig van arbeidsomstandigheden en nanotechnologie om de methode goed te kunnen gebruiken. De uitkomst van de methode is een specifiek beheersadvies.
- NanoSafer. Van deze Deense methode is momenteel nog geen Nederlands- of Engelstalige versie beschikbaar. De methode is alleen geschikt voor werkzaamheden met poeders en geeft een generiek beheersadvies. Er is een zekere kennis nodig van arbeidsomstandigheden en nanotechnologie en een goede toegankelijkheid tot data om de methode goed te kunnen gebruiken.
Met behulp van onderstaand stroomschema kan de meest geschikte control banding methoden voor uw situatie(s) gekozen worden. Voor een aantal specifieke gevallen worden bepaalde methoden aanbevolen omdat de methoden daar specifiek voor zijn ontwikkeld, deze methoden zijn in oranje aangegeven. De alternatieven zijn aangegeven in het wit. Een stippellijn betekent dat de volgende methoden ook bruikbaar zijn, maar eigenlijk niet voor deze toepassing zijn ontwikkeld. Met kleur is aangegeven of er veel kennis betreffende arbeidsveiligheid of data input nodig is: methoden in een donkerblauwe box vragen een redelijk tot hoog kennisniveau en/of veel data input en voor methoden in een lichtblauwe box is dit beperkter. De taal van de methoden staat tussen haakjes weergegeven. In de oranje boxen wordt per methode aangegeven wat de uitkomst van de methode is. Hierin is ook eventuele extra informatie aangegeven.
Stoffenmanager Nano
Stoffenmanager Nano is een losstaande module binnen het Stoffenmanagerprogramma en is alleen bedoeld voor het inschatten van het risico van het gebruik van de nanocomponent van een product. Andere componenten van een product kunnen met de algemene Stoffenmanager worden beoordeeld. Stoffenmanager Nano beoordeelt alleen blootstelling aan stoffen via inademing. Bij de Stoffenmanager Nano wordt het nanomateriaal ingeschaald in een gevaarsklasse en een blootstellingscategorie (dit wordt blootstellingsdomein genoemd in Stoffenmanager Nano).
Stoffenmanager Nano kan alleen gebruikt worden als de deeltjes voldoen aan alle onderstaande criteria:
- De deeltjes zijn niet (water)oplosbaar, én;
- De deeltjes zijn bewust (synthetisch) vervaardigd, dus geen bijproduct van bijvoorbeeld verbrandingsprocessen, én;
- De grootte van het primaire deeltje is kleiner dan 100 nm, en/of het specifieke oppervlak van een nanopoeder is groter dan 60 m2/g;
- Het betreft enkelvoudige deeltjes of agglomeraten of aggregaten van deze deeltjes.
Indien het deeltje niet voldoet aan bovenstaande criteria, kan eventueel de algemene Stoffenmanager worden gebruikt.
De Control Banding Nanotool
De Control Banding Nanotool (CBN) kan met name worden gebruikt voor het beoordelen van de blootstelling tijdens onderzoekswerkzaamheden en in mindere mate voor het inschatten van het risico bij eindgebruikers.
De CBN rangschikt de mogelijke risico‘s van het werken met nanomaterialen aan de hand van een score op de ernst van de blootstelling (ernstscore) en een waarschijnlijkheid van de blootstelling (waarschijnlijkheidscore). Op basis van de totaalscore op deze gebieden wordt het totale risico van de werkzaamheid vastgesteld en zijn vier niveaus van beheersing van de blootstelling aangegeven. Deze beheersmaatregelen volgen echter niet de wettelijke Arbeidshygiënische Strategie, maar beperken zich specifiek tot maatregelen die in het laboratorium van toepassing zijn. In laboratoria werkt men met veel kleinere hoeveelheden materiaal dan in een industriële omgeving, en is er sprake van totaal andere soorten blootstelling (bv. geen verfspuiten). Daarnaast focust CBN op het gebruik van ‘pure’ nanomaterialen, terwijl bij downstream-gebruik de gebruikte producten meestal maar voor een beperkt deel nanomaterialen bevatten, die bovendien vaak opgesloten zitten in het
product en hier niet gemakkelijk uit vrijkomen.
Er is geen aparte wetgeving ontwikkeld voor het opstellen van een risico-inventarisatie en –evaluatie (RI&E) voor nanomaterialen. Omdat nanomaterialen potentieel gevaarlijk voor de gezondheid en veiligheid van de mens zijn, dient een RI&E te worden opgesteld waarin de aard, de mate en duur van de blootstelling worden gemeten of berekend, en het risico op gezondheidheidsschade wordt geëvalueerd.
Tijdens de inventarisatiefase wordt een inschatting gemaakt van de blootstelling waarna deze getoetst moet worden tegen een gezondheidkundige grenswaarde, de zogenaamde evaluatie. Meer hierover kunt u lezen onder de vragen ‘Wat is bekend over blootstelling’ en ‘Wat is bekend over de toxiciteit’. Afhankelijk van de uitkomst van de RI&E dienen maatregelen ter voorkoming/beheersing van de blootstelling te worden genomen volgens de arbeidshygiënische strategie. Mogelijke maatregelen staan beschreven in de vraag ‘Welke maatregelen helpen bij het reduceren van de blootstelling?’. Deze maatregelen dienen in het plan van aanpak (PVA) te worden opgenomen. Essentieel is dat de RI&E en het PVA regelmatig worden geactualiseerd, omdat uit de praktijk bekend is dat de omstandigheden regelmatig wijzigen.
De risico-inventarisatie
Uiteraard moeten de gezondheidskundige risico’s geïnventariseerd worden. Daarnaast zijn de meeste nanomaterialen zeer reactief, hetgeen kan leiden tot brand en explosies. In de risico-inventarisatie dient hier ook aandacht aan te worden besteed. Voor meer informatie hierover kunt u contact opnemen met Nanocentre.
Risico-evaluatie
Na de inventarisatie van risico’s volgt de evaluatiefase. Indien in de inventarisatiefase de blootstelling middels metingen in kaart is gebracht, zullen de resultaten moeten worden vergeleken met een grenswaarde of voorlopige nanoreferentiewaarde. Als tijdens de inventarisatiefase is gekozen voor een kwalitatief model, dan heeft hierin reeds een evaluatie van het gezondheidsrisico plaatsgevonden. Meer hierover kunt u lezen onder de vraag ‘Hoe bepaal ik of er een risico is voor mijn medewerkers?’.
Om kwantitatieve meetresultaten te evalueren zijn gezondheidskundige grenswaarden of voorlopige nanoreferentiewaarden nodig. Het ontbreken van aparte grenswaarden voor het werken met nanomaterialen op de werkplek veroorzaakt veel onduidelijkheid omdat er wel een wettelijke verplichting voor werkgevers is om een gezondheidskundige private grenswaarde (door het bedrijfsleven vastgestelde grenswaarde) op te stellen. Enerzijds moeten bedrijven een private grenswaarde opstellen en anderzijds is er nog weinig zekerheid over de daadwerkelijke risico‘s van de blootstelling aan nanomaterialen voor de mens.
Indien de gemeten blootstelling aan synthetische nanomaterialen hoger is dan de gezondheidskundige grenswaarde of voorlopige nanoreferentiewaarde dienen maatregelen te worden genomen om de blootstelling te reduceren. Bij de beoordeling moet men rekening houden met het gegeven dat er grote verschillen in blootstelling kunnen zijn tussen verschillende metingen tijdens dezelfde handelingen en met hetzelfde nanomateriaal. Totdat er een nieuwe norm is verschenen voor het beoordelen van deze variatie in de blootstelling wordt geadviseerd om NEN-EN 689 (leidraad voor de beoordeling van de blootstelling bij inademing van chemische stoffen voor de vergelijking met de grenswaarden en de meetstrategie.), een norm voor de beoordeling van de werkatmosfeer, te gebruiken.
Omdat voorlopige nanoreferentiewaarden geen gezondheidskundige grenswaarden zijn, kunnen bij een blootstelling die lager is dan de voorlopige nanoreferentiewaarde ongewenste gezondheidseffecten bij werknemers niet worden uitgesloten. Daarom zal nog steeds naar een zo laag mogelijke blootstelling moeten worden gestreefd volgens het ALARA-principe (As Low As Reasonably Achievable).
Omdat er nog zoveel onduidelijkheid bestaat over de gezondheidseffecten van nanomaterialen en over de afleiding van gezondheidskundige grenswaarden is het belangrijk om de gezondheid van mogelijk blootgestelde werknemers nauwkeurig te bewaken. Er zijn echter nog geen specifieke medische onderzoeksmogelijkheden voor het opsporen van eventuele nadelige effecten van blootstelling aan nanomaterialen. Vanwege dit gebrek aan kennis wordt geadviseerd om een registratie van beroepsmatige blootstelling aan nanodeeltjes op te zetten. Met behulp van deze registratie kunnen eventuele (latere) gezondheidseffecten worden onderbouwd of worden uitgesloten.
Naast het monitoren en evalueren van gezondheidseffecten, kan ook het effect van de geïmplementeerde beheersmaatregelen worden beoordeeld door het meten van de blootstelling vóór en na invoering van de genomen beheersmaatregelen.
Denk ook aan voorlichting en opleiding van medewerkers en communicatie binnen de keten.
Een aantal maatregelen die u zou kunnen implementeren ten behoeve van de reductie van werker blootstelling aan synthetische nanodeeltjes op de werkplek staan weergegeven in onderstaande tabel (Cornelissen, 2010). Ze zijn gecategoriseerd aan de hand van de arbeidshygiënische strategie.
Bronmaatregelen
- Gebruik nanomaterialen in een gesloten systeem
- Gebruik de deeltjes waar mogelijk in een matrix (bijv. dispersie, suspensie, pasta, palletvorm of ingekapseld)
Technische maatregelen
- Werk indien mogelijk in een zuurkast of glove-box
- Het creëren van onderdruk in de installatie voorkomt dat er materialen uit de installatie lekken. Daarmee reduceert dit de blootstelling van medewerkers aan nanomaterialen aanzienlijk in normale bedrijfssituaties
- Gebruik bij handelingen met nanomateriaal een doelmatige bronafzuiging
- Voorzie de ventilatiesystemen van HEPA-filters om de nanodeeltjes af te vangen
- Maak gebruik van mechanische ventilatie eventueel in combinatie met natuurlijke ventilatie.
- Voer buiten activiteiten met nanodeeltjes benedenwinds uit
Organisatorische maatregelen
- Zorg voor periodiek onderhoud van de gebruikte apparatuur en de ventilatiesystemen
- Zorg voor reparatie van lekkages en slechte afdichtingen van het gesloten of ventilatiesysteem
- Beperk het aantal handelingen dat met het nanomateriaal uitgevoerd moet worden (afwegen,overgieten, mengen etc.)
- Beperk de tijdsduur dat werknemers met het nanomateriaal werken
- Zorg waar mogelijk voor roulatie van de werknemers die met nanomateriaal werken
- Maak ruimtes waar met nanomateriaal gewerkt wordt regelmatig schoon. Doe dit uitsluitend door middel van natte reiniging (schrobmachine) of met een industriële stofzuiger die uitgerust is met een speciaal HEPA-filter
- Zorg voor een aanspreekpunt binnen het bedrijf op het gebied van mogelijke risico’s van nanomaterialen
- Geef werknemers voorlichting en instructie over het veilig werken met nanomaterialen en het juiste gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen
Persoonlijke beschermingsmiddelen
- Gebruik een P100, FFP3, N95 of FFP2 filter als ademhalingsbescherming. Een fittest van het masker op de werknemer is belangrijk om de effectiviteit van het masker op de persoon te testen. Goede opbergmogelijkheden voor de adembescherming zijn belangrijk om contaminatie van het masker te voorkomen. Onderhoud van de adembescherming is ook belangrijk (vervanging filters, schoonmaken maskers). Voorlichting en instructie ook tav adembescherming is essentieel.
- Gebruik nitril of vinyl wegwerphandschoenen
- Gebruik een veiligheidsbril
- Gebruik voor werkkleding een niet geweven materiaal, bijvoorbeeld Tyvek
Vanuit het voorzorgbeginsel moet een werkgever streven naar een zo laag mogelijke blootstelling aan synthetische nanodeeltjes (As Low As Reasonably Achievable, ALARA) (SER, 2009). Volgens de Arbowet is de werkgever bij de implementatie van beheersmaatregelen verplicht rekening te houden met de arbeidshygiënische strategie. De arbeidshygiënische strategie deelt maatregelen op in verschillende categorieën. Deze categorieën hebben een hiërarchische volgorde. De werkgever moet dus eerst de mogelijkheden op hoger niveau onderzoeken voordat besloten wordt tot maatregelen op een lager niveau. Dat geldt ook voor maatregelen die worden genomen ten behoeve van de risicoreductie tijdens het beroepsmatig omgaan met synthetische nanodeeltjes.
De effectiviteit van beheersmaatregelen in de reductie van blootstelling aan synthetische nanodeeltjes is beperkt onderzocht. Hieronder wordt beschreven wat er momenteel wel bekend is over de effectiviteit van beheersmaatregelen in de reductie van blootstelling aan synthetische nanodeeltjes.
Ventilatie en afzuiging
Er is niet aangetoond dat de effectiviteit van ventilatie en afzuiging anders is bij reductie van blootstelling aan nanodeeltjes dan bij reguliere deeltjes. De effectiviteit zal in belangrijke mate afhangen van juist gebruik en goed onderhoud van het systeem. Methner (2008) deed onderzoek naar de effectiviteit van afzuigsystemen voor blootstelling aan synthetische nanodeeltjes tijdens het schoonmaken van een reactor in een onderzoek omgeving. Hij vond een gemiddelde reductie van 88% op basis van massaconcentratie voor metaaloxide (niet beperkt tot de nano-objecten) en een gemiddelde reductie van 94-100% op basis van deeltjesconcentratie (deeltjes tot 300 nm).
Soms wordt afgezogen lucht gerecirculeerd naar de werkruimte. Dit wordt onder andere gedaan om energie te besparen (lucht hoeft niet opnieuw te worden opgewarmd). Recirculatie is geen probleem als de contaminanten uit de lucht verwijderd zijn. Pui et al. (2008) toonden aan dat een standaard HVAC-filter (een (Heating Ventilation Air Conditioning) filter die in luchtbehandelingsystemen wordt gebruikt) effectief was in het reduceren van de concentratie nano-objecten in de afgezogen lucht, die vervolgens werd gerecirculeerd: binnen 20 minuten werd in een ruimte van 280 m3 de concentratie met een factor 105 verlaagd naar het basisniveau (Pronk, 2011).
Persoonlijke beschermingsmiddelen
Veel mensen denken dat adembescherming niet beschermt tegen blootstelling aan nanodeeltjes omdat deeltjes kleiner dan de poriegrootte probleemloos door een filter penetreren. Dit is een misvatting. Onderzoek heeft aangetoond dat het gebruik van adembescherming op basis van de filters P100, N95, P3 en P2 (Filter typen P100 en N95: Typen stofmaskers beschreven door NIOSH. Voor N95 wordt een filtercapaciteit beschreven van 95% voor vaste stof deeltjes in de lucht. Voor P100 wordt een filtercapaciteit beschreven van 99.97% voor vaste stof en oliedeeltjes in de lucht. Filter typen FFP3, FFP2: Typen stofmaskers beschreven in NEN-EN 149. Deze filters bieden bescherming tegen vaste stofdeeltjes, vezels, micro-organismen, nevels en aerosolen in de lucht. Voor FFP2 wordt een filtercapaciteit beschreven van 94%. Voor FFP3 wordt een filtercapaciteit beschreven van 99.95%.) effectief is in de reductie van blootstelling aan nanodeeltjes. Echter, de effectiviteit van ademhalingsbescherming is niet alleen afhankelijk van het gebruikte filter, zeker zo belangrijk is de aansluiting van het masker op het gezicht. Er wordt dan ook geadviseerd aandacht te besteden aan zogenaamde fit-tests (test om te onderzoeken of de ademhalingsbescherming goed past).
Rengasamy (2011) bestudeerde de filter efficiëntie van de filtertypen P100, P3, N95 en P2 bij blootstelling aan nanodeeltjes. De resultaten van dit onderzoek laten zien dat de effectiviteit van de bescherming afhankelijk is van het gebruikte filter type. De genoemde getallen gelden bij een ademvolume van 40 L/min en een goede aansluiting van het masker op het gezicht. P100 blijkt het meest effectief in de bescherming tegen blootstelling aan nanodeeltjes (penetratie < 0,03%), FFP3 laat een penetratie van maximaal 0,5% zien. Filter type N95 laat een maximale penetratie zien van 2,2% en filter type FFP2 een penetratie van maximaal 2,5%. Het onderzoek toont verder aan dat de filter efficiëntie afhankelijk is van het ademvolume en de aansluiting van het masker op het gezicht. Het ademvolume van een werknemer die zwaar werk verricht is hoger dan het ademvolume van een werknemer die lichte werkzaamheden uitvoert. Hoe hoger het ademvolume, hoe hoger de penetratie van nanodeeltjes door het filter. Daarnaast laat het onderzoek zien dat het aantal deeltjes dat achter het filter gemeten wordt sterk toeneemt in het geval van beschadigingen/lekkages in het filter. De filterpenetratie van het FFP2 filter bedraagt 2,5% bij een ademvolume van 40L/min en een goede aansluiting van het masker op het gezicht. In geval van beschadigingen/lekkages wordt, bij een gelijk ademvolume, een percentage van 15% aan deeltjes gemeten achter de adembescherming (Rengasamy, 2011).
Onderzoek heeft tevens aangetoond dat blootstelling van de huid verlaagd wordt door het dragen van beschermende kleding en handschoenen. Echter, ook voor beschermende kleding en handschoenen geldt dat de bescherming niet alleen door de barrièrefunctie van het materiaal wordt bepaald, maar ook door gebruikersfactoren. De beschermende werking van kleding en handschoenen is het grootste wanneer de kleding/handschoenen eenmalig wordt gebruikt en binnenstebuiten wordt uitgetrokken.
Golanksi (2010) bestudeerde de mate van penetratie van nanodeeltjes door handschoen- en kleding materialen. Non-woven kledingmaterialen (bijvoorbeeld Tyvek®) zijn een factor 10 effectiever in het beschermen tegen penetratie van nano-aerosolen dan open geweven materialen zoals katoen.
Bij handschoenmaterialen is het beeld wat minder duidelijk. Sommige commerciële handschoenmaterialen (bijvoorbeeld neopreen en latex) laten significant meer penetratie zien dan andere materialen (zoals nitril en vinyl). Er zijn nog geen gegevens beschikbaar over de effectiviteit van handschoenmaterialen bij het gebruik van nano-objecten in complexe mengsels, zoals coatings (Pronk, 2011).